“Veel behandelaren denken dat een ARFID-behandeling zó complex is, dat zij dit niet kunnen. Het is belangrijk dat zij gaan beseffen dat ARFID, met de juiste aanpak, prima te behandelen is.”
Hoe kun je het beste iemand met ARFID helpen? Bestaat dé ARFID-behandeling eigenlijk wel of is er altijd maatwerk nodig? Welke behandelmethoden kunnen worden ingezet? Ik leg deze vragen voor aan prof. dr. Annemarie van Elburg en aan Mariëlle Teeuwen. Van Elburg is kinder- en jeugdpsychiater bij Altrecht Eetstoornissen Rintveld, hoogleraar Klinische Psychopathologie i.h.b. Eetstoornissen en Medisch Directeur Co-eur. Mariëlle is behandelaar, cognitief gedragstherapeutisch werker en GGZ verpleegkundige bij Co-eur.
“Het klopt dat er meerdere behandelmogelijkheden zijn voor ARFID-patiënten”, beaamt van Elburg. “Welke behandeling het beste zal aansluiten bij de patiënt, is afhankelijk van allerlei factoren.” Mariëlle bevestigt dit. “Er is bijvoorbeeld al een verschil tussen de behandeling van (jonge) kinderen en volwassenen.” Voordat zij bij Co-eur werkte, was zij namelijk werkzaam bij SeysCentra, hét expertisecentrum voor kinderen met ARFID en bij Altrecht Eetstoornissen Rintveld. Zij heeft vele jaren ervaring met het behandelen van kinderen, pubers én volwassenen met ARFID.
“Het is belangrijk dat er eerst wordt onderzocht of het eetprobleem niet is ontstaan vanwege een medische oorzaak”, legt Mariëlle uit. “Als medische redenen zijn uitgesloten, is het belangrijk om te onderzoeken om welk subtype van ARFID het gaat. Ook speelt het verleden een rol; het kan zijn dat er sprake is van trauma, waardoor er bepaalde angsten zijn ontstaan. Het kan ook zijn dat het gaat om een buitenproportionele angst om nieuwe smaken te proeven.” Mariëlle wijst erop dat er daarnaast ook sprake kan zijn van andere diagnoses, zoals autisme of ADHD. “Je zou dus kunnen zeggen dat een ARFID-behandeling afhankelijk is van allerlei factoren en dus maatwerk is.”
Klinisch of poliklinisch
“Je kunt behandelvormen verdelen in poliklinische (ambulante) behandelvormen en in klinische behandelvormen”, legt Mariëlle uit. “Voor de jeugd zijn er zowel poliklinische als klinische behandelvorm mogelijk. Volwassenen worden daarentegen voornamelijk poliklinisch behandeld.” Een voorbeeld van een klinische behandeling, is de hongerprovocatie voor zeer jonge kinderen. Deze behandeling moet altijd onder strikt toezicht en monitoring van onder andere een arts plaatsvinden in het ziekenhuis. Daarnaast bieden bijvoorbeeld SeysCentra en Rintveld naast poliklinische behandelingen, ook klinische opnames aan in specifieke situaties.
Of er voor klinische of poliklinische behandeling wordt gekozen, is afhankelijk van verschillende factoren. De keuze hiervoor wordt gemaakt in samenspraak met de patiënt. Er wordt hierbij een afweging gemaakt tussen mate van verwachte effectiviteit, benodigde intensiteit, draagkracht en wensen van de patiënt”, weet Mariëlle. “Het kan natuurlijk ook zijn dat een poliklinische behandeling onvoldoende resultaat oplevert en er meer observatie nodig is. Dan kan er ook gekozen worden voor een klinische opname. Een klinische opname duurt altijd zo kort als mogelijk is, maar wel zo lang als nodig is.”
Poliklinische behandelvormen
“Poliklinische (ambulante) behandelvormen voor de jeugd bestaan uit cognitieve gedragstherapie met als hoofdonderdeel exposure”, vertelt Mariëlle. “Seyscentra biedt kinderen (ook hele jonge kinderen) een 5-daagse dagbehandeling aan, waarbij gedragstherapie vanuit de ABA-principes (Applied Behavior Analysis), exposure en ouderbegeleiding worden ingezet. Voor de kinderen vanaf zeven jaar (afhankelijk van hun ontwikkelingsniveau) en de jongeren biedt zij daarnaast cognitieve gedragstherapie aan.”
Bij Rintveld wordt, voor jeugd vanaf zeven jaar (afhankelijk van hun ontwikkelingsniveau) en voor jongeren en volwassenen, een poliklinische behandeling met cognitieve gedragstherapie en exposure ingezet.” Mariëlle benoemt daarbij dat ouders -en bij volwassen ARFID-patiënten de partners- altijd worden meegenomen in de behandeling. Maar ook als een jongvolwassen ARFID-patiënt nog thuis woont, worden de ouders meegenomen in de behandeling. “Het eetprobleem is niet alleen diegene met ARFID overkomen, maar ook diens omgeving”, aldus Mariëlle.
Cognitieve Gedragstherapie (CGT)
CGT is één van de meest toegepaste behandelvormen die in Nederland bij zowel jeugd als volwassenen met een eetstoornis wordt ingezet. Hierbij is de exposure het hoofdonderdeel. De kern van CGT is de veronderstelling dat irrationele cognities zorgen voor disfunctioneel gedrag. “Binnen de CGT worden verschillende onderdelen toegepast. Eén daarvan is de holistische theorie (HT)” legt Mariëlle uit. “Een HT is een hypothese over de probleemsamenhang. Om een goed beeld te krijgen van de samenhang tussen de kwetsbaarheidsfactoren, risicofactoren en beschermende factoren in de ontwikkeling van de patiënt en diens huidige problematiek, wordt er een HT opgesteld. Dit is een laagdrempelige manier om veel informatie op een overzichtelijke manier te structureren. Op deze manier wordt duidelijk welke zaken er allemaal meespelen bij het eetprobleem, wat de triggers zijn en welke factoren deze problemen mogelijk in stand houden. Ook wordt duidelijk welke beschermende factoren er zijn en hoe deze kunnen worden ingezet.”
De functieanalyse (FA) en de betekenisanalyse (BA) zijn ook onderdelen van de CGT. “De FA is een analyse van disfunctioneel gedrag”, vertelt Mariëlle. “Door middel van een functieanalyse (FA) kan een verondersteld verband worden aangetoond tussen disfunctioneel gedrag en consequenties van dit gedrag. Met de FA kun je aangrijpingspunten vinden voor verandering van het disfunctionele gedrag. De betekenisanalyse (BA) brengt daarnaast de aangeleerde associatie tussen twee prikkels in beeld. Het is een analyse van disfunctionele emotionele reacties en brengt in kaart hoe emotionele betekenissen zijn toegekend aan eerder neutrale stimuli (prikkels).”
Exposure
Een zeer essentieel onderdeel binnen de CGT bij eetstoornissen is exposure. “Exposure betekent letterlijk ‘blootstellen aan’. Binnen de ARFID-behandeling is de exposure gericht op blootstelling aan het vermeden voedsel en op disconfirmatie (discrepantie tussen hetgeen verwacht wordt en hetgeen daadwerkelijk optreedt) van de negatieve verwachtingen over voeding en de gevolgen van eten”, vertelt Mariëlle. “Tijdens de therapie gaan patiënten ervaren dat, wat zij verwachten, niet uit hoeft te komen. Ze krijgen een mismatch in hun verwachtingen en leren een nieuw realistisch verwachtingsmanagement aan.”
Binnen de CGT wordt dit een ‘inhibitorisch’ leermodel genoemd. De patiënt associeert de ene situatie met het optreden van een andere situatie. “In zijn gedachte voorspelt hij dat, door dat product te eten, ook de situatie, van bijvoorbeeld kokhalzen, overgeven, het vies vinden, de smaak niet kunnen verdragen of het niet door kunnen slikken, zal optreden. Dit terwijl de patiënt dat eten mogelijk zelfs nog nooit gegeten heeft. Exposure is leren dat de ene situatie niet noodzakelijk de andere situatie voorspelt”, legt Mariëlle uit. “Tijdens de exposure zal de patiënt gaan leren dat zijn verwachtingen niet uit (hoeven te) komen.”
Veiligheidsgedrag
Als je bij jonge kinderen exposure inzet, als onderdeel van de gedragstherapie, wordt er volgens Mariëlle géén gebruik gemaakt van de cognitie die hieraan ten grondslag ligt. “Dit in tegenstelling tot wanneer je jongeren en volwassenen behandelt; bij hen wordt deze irrationele cognitie wél actief bewerkt, door het gaan vormen van helpende, rationele gedachten.” Daarnaast is het voor ouders en partner van de patiënt essentieel dat zij ook een mismatch gaan ervaren in hun verwachtingen. “Hierdoor zijn zij beter in staat om te stoppen met het bieden van veiligheidsgedrag en vermijdingsgedrag en kunnen zij de patiënt beter ondersteunen.”
Veiligheidsgedrag bestaat uit alle acties die ondernomen worden om een gevreesde uitkomst te detecteren, te voorkomen, te vermijden of te neutraliseren. “Het is dus iets wat de patiënt of diens omgeving is gaan doen en wat voorheen niet werd gedaan in dezelfde situatie”, legt Mariëlle uit. “Je kunt bij ARFID denken aan het eten dat zij zijn gaan pureren, de sauzen die zij zijn gaan toevoegen om de smaak te maskeren, het koken van meerdere gerechten per maaltijd, het bestuderen van de kaart voordat diegene naar een restaurant durft te gaan of het meenemen van eigen eten op vakantie. Vermijdingsgedrag is het gevreesde eten of de situatie ook daadwerkelijk niet meer aangaan. Dus het eten niet meer aanbieden of kopen, niet meer uit eten of op vakantie gaan of sociale eetgelegenheden uit de weg gaan.”
Applied Behavior Analysis (ABA)
ABA is een vorm van vroegtijdige intensieve gedragstherapie en daarmee erg geschikt om toe te passen bij jonge kinderen. CGT kan namelijk pas worden toegepast bij kinderen vanaf een jaar of zeven. Bij een behandeling volgens ABA past men de leerprincipes uit de toegepaste gedragsanalyse toe in de praktijk. Gewenst gedrag wordt in kleine stapjes steeds opnieuw bekrachtigd en er vindt veel herhaling plaats om het leereffect te vergroten. “ABA wordt vaak in verband gebracht met autisme, maar ABA geeft ook grote vooruitgang bij bijvoorbeeld kinderen met ADHD, ADD, angststoornissen, agressie en andere gedragsproblemen”, aldus Mariëlle.
ABA is de overkoepelende naam voor vroegtijdige gedragstherapieën en wordt ook wel Early Intensive Behavior Therapy (EIBI) genoemd. Mariëlle vertelt dat, tijdens de behandeling van kinderen met ARFID, bijvoorbeeld bij Seyscentra, ABA wordt toegepast. “Onder andere het slik-, het slik+- en het PEP (Picky Eating Program) protocol, zijn op het ABA-principe gebaseerd.”
ABA kenmerkt zich door de volgende 7 dimensies:
1. Toegepast (Applied): behandelingen richten zich op vaardigheden die belangrijk zijn in de maatschappij.
2. Gedragsmatig (Behavioral): behandelingen richten zich op meetbaar gedrag.
3. Analytisch (Analytic): behandelingen tonen objectief aan dat de gevolgde procedures de gedragsverandering hebben veroorzaakt.
4. Technologisch (Technological): behandelingen zijn zo helder omschreven dat iedere opgeleide therapeut ze kan uitvoeren.
5. Conceptuele systemen (conceptual systems): behandelingen komen voort uit een specifieke en identificeerbare theoretische basis.
6. Effectief (effective): behandelingen veroorzaken sterke, sociaal belangrijke effecten.
7. Generaliseerbaarheid (generality): behandelingen richten zich vanaf het begin op doorwerking van gedragsverandering in nieuwe omgevingen, ook wanneer de behandeling is gestopt.
(ABA is recent negatief in het nieuws geweest. SeysCentra geeft de volgende verklaring over hun inzet van ABA als onderdeel van een ARFID-behandeling: https://www.seyscentra.nl/seyscentra/aba-in-het-nieuws)
Klinische hongerprovocatie
Jonge kinderen, die langdurig afhankelijk zijn geweest van sondevoeding, ontwikkelen soms weerzin tegen eten en drinken. “Bij deze kinderen is de natuurlijke ontwikkeling en de overgang van reflexmatig drinken of eten naar bewust drinken en eten verstoord geraakt”, legt zij uit. “Het niet-eten kan, behalve voor de groei, ook gevolgen hebben voor de normale ontwikkeling van de mondmotoriek en de spraak.” Voordat er zal worden overgegaan tot een klinische hongerprovocatie, zal de (preverbaal) logopedist eerst onderzoeken of bij deze kinderen de motorische vaardigheden voldoende aanwezig zijn om op een normale manier te kunnen leren eten. Ook wordt uitgesloten dat een medische aandoening het eten in de weg staat.
Als er wordt besloten om over te gaan tot een klinische hongerprovocatie zal het kind gedurende enkele weken worden opgenomen in het ziekenhuis. “Deze methode wordt onder strikte begeleiding en medische monitoring gedaan, door het specialistisch eet- en drinkteam van het ziekenhuis. Tijdens deze zeer intensieve behandeling leren kinderen het hongergevoel (opnieuw) te herkennen”, vertelt Mariëlle. “Tijdens de behandeling krijgt het kind te weinig te eten en te drinken, waardoor een hongergevoel ontstaat.”
Psychoeducatie
Van Elburg en Mariëlle leggen uit dat tijdens elke behandeling psychoeducatie wordt ingezet. “Bij jonge kinderen geef je psychoeducatie aan de ouders/ verzorgers en bij oudere kinderen en volwassen geef je de psychoeducatie aan de patiënt zelf en diens omgeving”, vertellen zij. “Er wordt bijvoorbeeld uitgelegd hoe smaakontwikkeling werkt en hoe dat op gang komt, maar ook dat kokhalzen een lichamelijke reactie is en zal uitdoven na genoeg blootstelling aan het product. Mensen schrikken vaak van kokhalzen, maar dit is gewoon een natuurlijke reactie van het lijf.”
“Kokhalzen kan ontstaan vanuit een reflex, door spanning, maar het kan ook worden opgewekt. Dit zie je vaak terug bij kinderen, die willen vermijden dat zij moeten eten”, heeft Mariëlle in de praktijk opgemerkt. “Hoe vaker je oefent, hoe meer de kokhalsreflex naar de achtergrond zal verdwijnen, totdat hij op den duur helemaal is verdwenen.” Dit zie je ook bij volwassen ARFID-patiënten die in het begin bij nieuwe producten soms heel heftig moeten kokhalzen of moeten braken als ze de geur alleen al ruiken van het eten, maar bij verdere exposure verdwijnt dit gedurende de behandeling. Ook wordt er psychoeducatie gegeven over het vermijdings- en veiligheidsgedrag, dat de patiënt en zijn omgeving toepast en wat het effect hiervan is. “We leggen uit hoe belangrijk het is om hiermee te stoppen, omdat het een instandhoudende factor is. Daarnaast geven wij ook nog psychoeducatie over de gevolgen van voedingsdeficiënties door een beperkt eetpatroon.”
Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR)
“Het kan ook zijn dat er sprake is van een posttraumatisch stressstoornis (PTSS) als gevolg van een trauma. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een verslikincident, waarbij de patiënt het gevoel had te stikken in eten of aan een gebeurtenis, waarbij een patiënt heel heftig moest braken. Als een patiënt dit als traumatisch heeft ervaren en het onvoldoende heeft kunnen verwerken, is het van belang om met een traumabehandeling zoals EMDR te starten”, aldus Mariëlle. EMDR is een bewezen effectieve therapie om de gevolgen van een trauma te behandelen.
“Daarnaast wordt EMDR steeds vaker ingezet om ARFID-patiënten te helpen om hun angst, om nieuwe producten te leren eten, te overwinnen. Dit speelt met name wanneer er sprake is van een trauma rond het mond-, neus-, keel- gebied.” Wanneer deze angst zal verminderen, zal de drempel om iets nieuws te proeven minder hoog zijn en komt dit de ARFID-behandeling ten goede. “In het algemeen is het zo dat, wanneer er bij een psychisch probleem een traumatische ervaring meespeelt, het algemeen functioneren na het behandelen van de gevolgen van dit trauma verbetert. Het is dus altijd raadzaam om, wanneer er sprake is van trauma, eerst met EMDR te starten, voordat er een andere behandeling wordt ingezet”, pleit van Elburg
Medicatie
“Soms kan het nodig zijn om eerst met medicatie te starten, zodat bijvoorbeeld de ergste angsten iets afnemen en de drempel om te eten minder groot wordt”, vertelt van Elburg. “Er is op dit moment nog geen goed onderzoek gedaan naar medicatie die ingezet kan worden bij ARFID-patiënten. Vaak gebruiken zij medicatie, omdat zij autisme of AD(H)D hebben. Dit staat los van ARFID. Toch kan medicatie op bepaalde gebieden wel helpend zijn bij het leren eten, bijvoorbeeld door de prikkeldempende werking.”
Er bestaat echter ook medicatie om het volle gevoel, dat ARFID-patiënten zonder interesse voor eten kunnen ervaren, tegen te gaan. “Hierdoor kan de drempel om te eten minder hoog zijn en hebben zij ook minder last van misselijkheid”, vertelt Van Elburg. Ze is zich er terdege van bewust dat het innemen van medicatie voor ARFID-patiënten niet altijd eenvoudig is. “Zeker voor kinderen kan dit erg problematisch zijn. Soms kiezen ouders er daarom voor om de medicatie tot poeder te vermalen en in het eten te verstoppen.” Als kinderen met ARFID dit echter doorkrijgen, kan dit een reden zijn om hun vertrouwen in eten nog verder te verliezen.
“Bij volwassenen kun je medicatie soms nog in injectievorm geven. Dan geef je bijvoorbeeld anti psychotische medicatie in een depot dat twee à drie weken werkt”, weet Van Elburg. “Dit is echter minder geschikt voor kinderen. Soms lukt het nog om een smelttablet te geven of iets in druppelvorm. Het komt echter regelmatig voor dat kinderen, die bijvoorbeeld antibiotica moeten innemen, opgenomen moeten worden in het ziekenhuis, omdat zij hun medicatie niet kunnen of durven innemen. Dit moet dan worden toegediend door middel van een infuus of sonde.” Van Elburg adviseert ouders en patiënten om deze problemen voor te leggen aan de apotheker. “Soms kan er iets gemaakt worden, waardoor het toedienen van medicatie of vitaminen wél lukt, zoals in plaats van een pilletje, iets in druppelvorm of andersom.”
Family-Based Treatment (FBT)
“Bij FBT worden ouders teruggezet in hun kracht. Ouders hebben vaak zelf alle oplossingen in zich, maar zijn dit kwijtgeraakt door de langdurige eetproblemen binnen het gezin en de zorgen die daarbij kwamen kijken”, leggen Van Elburg en Mariëlle uit. “FBT wordt op dit moment met name toegepast bij de behandeling van anorexia en boulimia nervosa, maar er zijn geluiden dat dit in de toekomst ook als behandeling van ARFID ingezet zal gaan worden”, weten zij. Mariëlle legt uit dat, tijdens de FBT-behandeling bij anorexia, samen met ouders wordt gekeken hoe zij weer in hun kracht kunnen komen te staan. “De ouders bedenken (weliswaar met behulp van de behandelaar) zélf welke interventies ingezet kunnen worden om hun kind minimaal 0,5 kg per week tot aan het gewenste gewicht te laten aankomen.”
Wel geeft de behandelaar psychoeducatie aan de ouders, zodat zij aan het denken worden gezet. “Ouders besluiten vervolgens zelf hoe ze het gaan aanpakken. Het kan dus zijn dat je het als behandelaar eigenlijk niet eens bent met de keuze die gemaakt wordt door ouders. Toch moet je hierin meegaan en de ouders zelf laten ontdekken of deze aanpak werkt. Vervolgens reflecteer je, samen met de ouders, op de gekozen interventie en worden hier conclusies uit getrokken en zo nodig kan de aanpak worden aangepast. De behandelaar heeft meer een coachende dan een adviserende rol en helpt ouders bewust bekwaam te worden om hun kind te helpen van de eetstoornis af te komen.”
Intensive Home Treatment (IHT)
Van Elburg vertelt dat IHT een intensieve thuisbehandeling is voor mensen die te maken hebben met acute psychiatrische problemen. Met IHT wordt geprobeerd (als dit mogelijk én verantwoord is) een klinische opname te voorkomen. Afhankelijk van de ernst van de situatie kan er meerdere malen per dag bij de patiënt thuis een multidisciplinaire behandeling worden gegeven. “Langzaam maar zeker komen we steeds verder met IHT bij eetproblemen”, aldus van Elburg. “Helaas zijn er in Nederland nog geen mensen die zich hebben gespecialiseerd in ARFID en IHT, maar ik denk dat we op den duur ook ARFID op deze manier kunnen gaan behandelen.”
Mariëlle juicht deze behandelvorm van harte toe en zou hier liever vandaag dan morgen mee willen beginnen. “Ik zou zo in mijn auto willen stappen en de behandeling bij de patiënt thuis gaan doen. Dat heeft zóveel voordelen! Ze zijn in hun eigen omgeving en met de mensen die zij vertrouwen. Ze hebben hun eigen eten, eigen bord en eigen bestek. Je leert ze gelijk het eten te eten dat thuis gebruikelijk is, in plaats van het eten dat op een behandelcentrum wordt aangeboden. Ook kun je de exposure meteen toepassen in de thuisomgeving en hoef je tijdens en na de behandeling niet nog eens een transfer naar thuis te maken.” Er zijn echter nog veel hordes te nemen, voordat het zo ver is. “De financiering hiervan is ook iets wat meespeelt, helaas.”
Multidisciplinair
Van Elburg en Mariëlle geven aan dat, bij het behandelen van ARFID, het essentieel is om multidisciplinair te werken en als zorgverleners de handen ineen te slaan. Ze adviseren om gebruik te maken van verschillende disciplines en collega-instellingen. “Omdat er vaak tegelijkertijd op meerdere vlakken wordt behandeld, is goede afstemming essentieel. Hierbij is het belangrijk om met alle betrokken behandelaren in gesprek te gaan.”
Op deze manier kun je gebruik maken van elkaars expertise. “Dat hoeft niet per se binnen dezelfde instelling te zijn. Als daar de juiste kennis ontbreekt, moet je dat durven toegeven”, zegt Mariëlle. “Het kan dus zijn dat de patiënt ergens in behandeling is voor autisme en weer ergens anders voor ARFID. Door met elkaar samen te werken, kun je meerdere problemen tegelijk aanpakken en gebruik maken van elkaars expertise.”
Bekendheid
Van Elburg en Mariëlle zijn blij dat ARFID steeds meer bekendheid krijgt in Nederland. “Hierdoor worden patiënten eerder doorgestuurd voor een ARFID-behandeling door de huisarts of door andere specialisten”, weet Mariëlle. Ook krijgt ARFID steeds meer aandacht binnen de opleidingen. “Het is het streven van K-EET (Ketenzorg eetstoornissen) dat álle zorgopleidingen in de nabije toekomst structureel aandacht gaan besteden aan eetstoornissen, dus ook aan ARFID.” aldus Van Elburg, die lid is van de stuurgroep K-EET. “Het is een enorme klus om dat voor elkaar te krijgen, maar we hebben dit ons wel tot doel gesteld. Eetstoornissen moeten een standaardonderdeel worden binnen alle gezondheidszorg opleidingen!”
Daarnaast is Mariëlle blij dat er de laatste tijd meer aandacht is voor de lichamelijke ontwikkeling van jonge kinderen met eetproblemen en er niet meer zo terughoudend wordt gedaan over bijvoeding of sondevoeding. “Het is heel belangrijk dat dit tijdig wordt ingezet, wanneer er sprake is van substantiële voedingsdeficiënties of substantieel ondergewicht. Hierdoor kan het kind zich goed blijven ontwikkelen en zullen onomkeerbare lichamelijke gevolgen, waaronder bijvoorbeeld het achterblijven van lengtegroei, worden voorkomen.” Van Elburg is het hier helemaal mee eens. “Tijdens de behandeling kan dit stapje voor stapje weer worden afgebouwd, naarmate het eten wordt opgebouwd”, vult zij aan.
“Ook bij volwassenen is het belangrijk om dit, indien nodig, in te zetten”, vindt Mariëlle. “Iemand met fors ondergewicht functioneert lichamelijk ook niet goed. Dat heeft effect op de behandeling. Het kan ook zijn dat, wanneer zij al jaren ARFID hebben, zij als gevolg van de voedingstekorten allerlei lichamelijke klachten hebben ontwikkeld. Wees niet te voorzichtig om, indien nodig, ook bij volwassen bijvoeding en in een enkel geval sondevoeding in te zetten!”, is dan ook het advies van van Elburg en Mariëlle.
Terughoudend
“Op dit moment zien we dat behandelaren nog erg terughoudend zijn om ARFID te behandelen. Ze denken dat een ARFID-behandeling zó complex is, dat zij dit niet kunnen”, weet Van Elburg. “Het is belangrijk dat zij gaan beseffen dat ARFID, met de juiste aanpak, prima te behandelen is. Ik ben steeds meer van mening dat je hiervoor een holistische visie moet hebben. Een ARFID-patiënt is niet iemand met een geïsoleerd probleem, maar iemand die in een context staat. Hierbij moet je je dus afvragen welk effect deze eetproblemen hebben gehad op de schoolgang, de relaties en het werk. Maar ook omgekeerd: welke invloed heeft de omgeving op de eetproblemen gehad?”
Mariëlle kan dit volmondig beamen. “Ik vraag ook altijd of de partner of ouders meekomen. Zij kunnen namelijk ook veiligheids- en vermijdingsgedrag vertonen en dat moet getackeld worden. Je moet het samen doen; hoe fijn is het als je ARFID hebt en je partner zegt tegen je: “Ik snap dat je het heel spannend vindt, maar dit is wat we hebben afgesproken. We gaan het samen doen!” Het is erg belangrijk dat een partner of de omgeving van de patiënt begrijpt dat het bieden van veiligheid- en vermijdingsgedrag niet helpend is en dat dit de ARFID in stand zal houden”, besluit zij haar uitleg.
- Dit artikel is gebaseerd op hoofdstuk 30 van het boek ARFID te lijf.
Lees ook:
Ga naar de agenda van de site Over leven met ARFID voor de gratis maandelijkse ARFID te lijf Webinars zoals het Webinar van 23 januari:
0 reacties